De zon
De zon is de enige ster die zo dichtbij staat dat het mogelijk is
om met relatief eenvoudige middelen allerlei boeiende verschijnselen,
aan het oppervlak, waar te nemen. Zo'n gedetailleerd onderzoek
als bij de Zon is bij andere sterren niet mogelijk. In die zin is
het bestuderen van de Zon 'sterren'kunde bij uitstek.
Het eerste wat aan de Zon opvalt is het fel lichtende oppervlak,
de 'fotosfeer'. Die heeft een temperatuur van ongeveer 6000 Kelvin
en
straalt bijzonder veel energie uit: niet alleen het zichtbare
licht, maar ook de onzichtbare (gevaarlijke) infrarode en
ultraviolette straling. De Zon is daarom geen geschikt waarneemobject
voor het oog: door de felle straling kan men zelfs blind worden.
Filters voor het blote oog.
Alleen bij aanwezigheid van een wolkensluier of op een heiige dag
bij zonsop- of ondergang kan het oppervlak van de Zon zonder
speciale bescherming met het blote oog bekeken worden. In alle
andere gevallen moeten filters gebruikt worden die de gevaarlijke
straling tegenhouden. Er zijn drie typen veilige filters.
- Lasglas
-
nr. 13 of 14. Dit wordt normaal gebruikt voor elektrisch lassen.
Hoe hoger het nummer, des te donkerder het glas.
Het is ook mogelijk een nr. 10 en 4 op elkaar te
leggen. Lasglas is goedkoop en verkrijgbaar in een goede gereedschapswinkel.
- Spiegelend filter.
-
Dit filter is gemaakt van
kunststof folie of glas, waarop een uiterst dun laagje chroom of
aluminium is aangebracht. Dit laagje weerkaatst vrijwel alle
straling en laat maar een klein deel van het zonlicht door. Het
'Solar Screen' is een goedkoop kunststof filter, maar men moet wel
twee velletjes op elkaar leggen en die 90 graden ten opzichte van elkaar
draaien. Nadeel is dat dit 'Solar Screen' erg kwetsbaar is en dat
de reflectielaag ervan op den duur haar eigenschappen verliest.
Het moet regelmatig vervangen worden. Glazen filters zijn van een
hoge(re) kwaliteit en gaan langer mee. Ze zijn echter veel duurder.
- Zwarte-wit film,
-
d.w.z. een stuk volledig
belichte en goed ontwikkelde zwart-wit film, mits men niet langer
dan 30 seconden achter elkaar waarneemt. Controleer de film van te
voren op kleine lichtgaatjes in de emulsie.
Alle andere soorten filters, zoals beroete glaasjes, fotografische
filters, kleuren- of diafilm enzovoort, zijn onveilig! Ze laten
allemaal teveel de gevaarlijke ultraviolette en/of infrarode
straling door.
Afgezien van een incidentele grote zonnevlekkengroep of een zeldzame
gedeeltelijke zonsverduistering, valt er met het blote oog
overigens niet veel waar te nemen.
Veilig waarnemen met een teleskoop.
Het is extra gevaarlijk om rechtstreeks met een verrekijker of
teleskoop naar de Zon te kijken. In zeer korte tijd (seconden!)
kan men ernstig oogletsel oplopen of zelfs blind worden! Gelukkig
zijn er een aantal methoden om de Zon toch veilig te kunnen waarnemen. De drie meest gebruikte zijn:
-
-
1. Projecteren. Dit is een goede en eenvoudige
methode, waarbij geen filters nodig zijn. We houden een stuk wit
karton op 20 tot 50 cm afstand achter het kijkeroculair. De maat
is afhankelijk van de brandpuntsafstand van zowel het oculair als
van de teleskoop. Om zwakke details beter te kunnen zien schuift u
over de kijkerbuis een ander stuk karton. Hierdoor valt er wat
schaduw rond het zonsbeeld en krijgt men een hoger contrast. In
plaats van twee stukken karton kan men ook speciale zonneprojectiesets
gebruiken.
Gebruik bij deze methode bij voorkeur een eenvoudig ongekit oculair, bijvoorbeeld van het type Huygens, Mittenzwey of Ramsden.
Het ultraviolet van het zonlicht kan namelijk op den duur de kit
tussen de lensdelen aantasten. Kijk nooit door de zoeker van de
teleskoop, maar dek die voor de zekerheid af. De teleskoop wordt
gericht met behulp van zijn eigen schaduw. Als die schaduw zo
klein mogelijk is, dan staat het instrument goed opgesteld.
Projecteren heeft het voordeel dat men met grote nauwkeurigheid de
positie van zonnevlekken kan overtekenen. Bovendien kan men met
meerdere personen tegelijk het zonsbeeld waarnemen. Denk er wel
aan dat het direct achter het oculair gloeiend heet is!
-
-
2. Herschelprisma. Dit instrument is geschikt voor
teleskopen met een opening van maximaal 15 cm. Het lijkt op een
zenitprisma, alleen verlaat 95% van het zonlicht aan de achterkant
weer ongebruikt de teleskoop. Een speciaal oculairfilter zorgt
voor een veilige waarneming van de overgebleven hoeveelheid licht.
-
-
3. Spiegelend objectieffilter. Dit type filter
hebben we hierboven al genoemd, maar het wordt hier dus
voor de
kijkeropening geplaatst. Glazen filters geven een uitstekend
beeld. Men kan ook twee lagen van het al eerder genoemde 'Solar
Screen' gebruiken. De kwaliteit van dit beeld is echter iets
minder dan van een glazenfilter. Denk er hier ook aan het 'Solar
Screen' van tijd tot tijd te vervangen. Objectieffilters met een
aluminium reflectielaag (zoals 'Solar Screen') laten nog relatief
veel ultraviolet door. Die dus bij voorkeur in combinatie met een
ultraviolet-oculairfilter gebruiken.
Soms wordt bij een teleskoop een zonne-oculairfilter geleverd om
in plaats van een objectieffilter te gebruiken. Dit filtertje
absorbeert bijna al het licht dat de teleskoop binnenkomt,
waardoor het zeer snel zeer heet kan worden. Als het door de hitte
kapot springt kan dat fataal zijn voor uw oog! Daarom mag men
absorberende oculairfilters nooit op een teleskoop gebruiken!
Welke teleskoop?
Lenzenkijkers (refractors) zijn het meest geschikt voor het
waarnemen van de Zon. Ze geven een contrastrijk beeld. Een hoge
lichtsterkte is niet nodig: een objectief met een diameter van 75- tot 120
mm is ideaal, maar een kleiner instrument (50 mm) of een
prismakijker is ook heel geschikt.
Een spiegelkijker (reflector) kan ook dienst doen als zonnekijker,
maar is daarvoor minder geschikt. Een vuistregel zegt dat bij
zonnewaarnemingen een spiegelkijker dezelfde prestaties levert als
een lenzenkijker met de halve opening. Naast het gebruikelijke
lagere contrast van een reflector absorberen met name spiegels met
een aluminium reflectielaag veel warmtestraling. Vooral de
vangspiegel gaat daardoor iets vervormen, wat ten koste gaat van de
beeldkwaliteit. Men moet oppassen dat de diafragma's in de
kijkerbuis de hoofdspiegel niet langdurig (meer dan een half uur)
ongelijkmatig kunnen verwarmen: daardoor kan de spiegel springen. Bij
Schmidt-Cassegrain teleskopen kunnen de kunststof delen in het
inwendige te heet worden.
Men kan de problemen met een spiegelkijker voor een deel
ondervangen door een spiegelend objectief-filter te gebruiken, maar dit is
in grote afmetingen kostbaar. Een goedkopere oplossing: maak in
een afdekkap een excentrisch gat, waarvan de diameter ongeveer de
helft is van de hoofdspiegel. Het licht valt nu tussen de
vangspiegel en de rand naar binnen. In de opening van de kap kan men
dan een aangepast formaat objectief-filter monteren.
De Zon in beeld
Het meest opvallende verschijnsel zijn de zonnevlekken: gebieden
die minder heet (4300 Kelvin) zijn dan de omgeving (6000 Kelvin), en
daardoor donkerder afsteken tegen de heldere fotosfeer.
Zonnevlekken ontstaan op de plaatsen waar de warmtetoevoer vanuit
de diepere lagen wordt belemmerd door de invloed van sterke
magnetische velden. De donkere kern van de zonnevlek (genoemd de umbra)
wordt meestal omgeven door een soort 'stralenkrans' (genoemd de
penumbra).
De zonnevlekkenactiviteit was in 2009 minimaal, bereikte in 2014
een maximum en is eind 2020 weer in een minimum periode aangeland.
Aan het begin van zo'n zonnevlekkencyclus, die gemiddeld 11 jaar
duurt, bevinden de vlekken zich vaak op hoge heliografische
(helios = zon) breedtes: tot ongeveer 35 graden NB en ZB. In de loop van de
jaren ontstaan de nieuwe vlekken op steeds lagere breedtes, tot
hooguit 5 graden van de evenaar. Rond de evenaar komen geen vlekken
voor. Aan het eind van ene cyclus ontstaan al weer de eerste
vlekken van een nieuwe 11-jarige cyclus op hoge breedtes.
Door de rotatie van de Zon lijken de zonnevlekken zich in de loop
van de tijd langzaam over de zonneschijf te verplaatsen. In werkelijkheid roteert de Zon niet als een vast lichaam. Aan de evenaar
is de siderische (=ten opzichte van de sterren) rotatieduur 25
dagen en aan de polen 36 dagen! De vlekken in de buurt van de
evenaar bewegen zich dus het snelst. Bovendien hebben vlekken ook
nog een varierende eigen beweging.
De Zon is aan de rand duidelijk minder helder dan in het midden.
Dit verschijnsel heet de randverzwakking. Het oppervlak
(de fotosfeer) is in verhouding tot de straal van de Zon (696.000 km) zeer
dun, slechts 250 km! Deze laag wordt naar binnen toe dichter en
heter. Buiten is de temperatuur 4600 Kelvin en binnen wel 6600 Kelvin.
Aan
de rand kijkt men schuin de fotosfeer in en dat wil zeggen dat men
minder diep in de gaslaag kan zien. Alleen de bovenste (koelere)
laag neemt men waar. Vanwege die lagere temperatuur is die laag
donkerder. Magnetische velden veroorzaken heldere fakkelvelden,
herkenbaar als witte vlekjes die vooral nabij de donkere zonsrand
goed te zien zijn.
Bezitters van refractors met een objectief-middellijn van
tenminste 100 mm kunnen onder gunstige atmosferische omstandigheden de
granulatie zien. Dat zijn uit de diepte opstijgende gasbellen, die
de fotosfeer een 'korrelig' uiterlijk geven. Hun diameter is meer
dan 1000 kilometer en de levensduur loopt sterk uiteen, maar
bedraagt gemiddeld 15 minuten.
Als men in een kleinere teleskoop iets van korrelstructuur ziet,
betreft het een samenklontering van granulen, dus niet de eigenlijke granulatie.
Protuberansen en zonnevlammen
De droom van iedere amateur die graag de Zon observeert is het
waarnemen met behulp van een protuberansenkijker of -mooier nog-
een H-alfa-filter. Een protuberansenkijker is goed
zelf te bouwen, men kan het artikel in Zenit van september 1990 er
nog eens op naslaan. Met een protuberansenkijker krijgt men zicht
op spectaculaire, maar lichtzwakke vlamachtige structuren op de
rand van de Zon (boven de fotosfeer): de z.g. protuberansen.
Het H-alfa-filter is vrij kostbaar (US$ 1500,- of meer). Met dit
filter kan men veel structuren op de Zon zien, die anders
verborgen blijven. Behalve de eerder genoemde protuberansen kan men
bovendien filamenten zien. Dat zijn protuberansen
die zich voor het zichtbare zonsoppervlak als donkere slierten
aftekenen. Daarnaast zijn ook zonnevlammen zichtbaar:
kortdurende, maar vel oplichtende gebieden in de buurt van
zonnevlekken. De aard van deze verschijnselen en wat men er als
amateur van kan zien met specifieke observatietechnieken is o.a.
in Zenit van september 1990 uitvoerig besproken. Vraag eventueel
inlichtingen bij de Werkgroep Zon van de KNVWS of VVS.
Tekenen van de Zon
Bij projectie van zonnevlekken kunnen we de vlekken op een eenvoudige
manier tekenen. Op een vel wit papier trekt men van te voren
een cirkel met een diameter van 10 of 15 cm. Het vel wordt op het
projectiescherm gelegd en de afstand tot het oculair zodanig
ingesteld, dat het zonsbeeld precies gelijk is aan de cirkel. Het
beeld moet binnen de cirkel blijven, dus een parallactische op-
stelling met volgmotor is wel handig. Met een zacht potlood stipt
men de plaatsen van de zonnevlekken aan.
Als dat gebeurd is moet de oost-west as nog bepaald worden. We
kiezen dicht bij het midden van het beeld een zonnevlek uit. De
volgmotor wordt uitgeschakeld. Het beeld 'loopt' nu over het
scherm. Na ongeveer een minuut wordt de plaats van de vlek opnieuw
aangestipt. De lijn die nu tussen deze twee stippen getrokken kan
worden is de oost-west as van het zonsbeeld aan de hemel.
Het is nodig om eenmaal te controleren wat het oosten en noorden
van het geprojecteerde beeld is. Door de zon enige dagen achter
elkaar waar te nemen ziet men, ten gevolge van de rotatie van de
Zon, de vlekken in het oosten opkomen en in het westen ondergaan.
Het noordpunt van het zonsbeeld controleert men door de teleskoop
naar het noordpunt van de hemel, c.q. richting Poolster te draaien.
Als laatste verdwijnt dan de noordrand van de Zon uit het
beeld.
Nadat de oriëntatie van het zonsbeeld is vastgelegd kan men de
tekening verder uitwerken en eventueel later, met behulp van de
getallen P en B0 uit de Sterrengids, hoofdstuk 'Zon'.
Vlekken tellen
De vlekkenactiviteit van de Zon wordt uitgedrukt in het Wolfgetal,
dat genoemd is naar de Zwitserse astronoom Rudolf Wolf. Als 'v'
het aantal zonnevlekken en 'g' het aantal zonnevlekkengroepen is,
dan luidt de formule: R=v+10xg. We tellen dus het aantal vlekken
en bekijken hoeveel groepen die vlekken vormen. Als er b.v. 3
vlekken in de ene en 2 in de andere groep te zien zijn, dan is dat
samen 5 vlekken en 2 groepen. In de formule wordt dat 5+10x2=25.
Als de zon slechts één vlek vertoond is dat één groep en één vlek,
dus geeft dat een Wolfgetal van 11. Vooral als er veel vlekken
dicht bij elkaar staan valt het niet altijd mee om het aantal
groepen te bepalen. Maar ook hier geldt: al doende leert men.
Wil men de eigen Wolfgetallen vergelijken met de officiële
Wolfgtallen, zoals die o.a. maandelijks gepubliceerd worden in het Bulletin van
de Werkgroep Zon, dan gebruikt men een correctiefactor (k). Men
berekent die door het officiëele Wolfgetal (b.v. 100) te delen door
het eigen Wolfgetal (b.v. 80). De k-factor van die waarneming
wordt dan 100/80=1,25. Uit waarnemingen van een heel jaar bepaalt
u uw eigen k-factor. De k-factor kunt u ook bij de Werkgroep Zon
laten uitrekenen. Een hoge of lage k-factor zegt niets over de
kwaliteit van de waarnemingen. Veel belangrijker is een constante
k-factor.
Fotografie
Zelfs met een kleine teleskoop zijn prima foto's van de Zon te
maken. De Zon straalt immers zoveel licht uit dat we maar héél
kort hoeven te belichten, waardoor volgen niet nodig is.
Laatst aangepast op 9 juni 2022.